RapportHabitatvoorkeuren van Wespendieven in het Drents-Friese Wold

Download
Habitatvoorkeuren van Wespendieven in het Drents-Friese Wold
Omslag Habitatvoorkeuren van Wespendieven in het Drents-Friese Wold

Om de doelen voor de Natura 2000-gebieden voor het Drents Friese Wold & Leggelderveld en Dwingelderveld te realiseren, wordt een deel van het naaldbos gekapt en omgevormd tot loofbos. Hierdoor verdwijnt netto leefgebied voor de Wespendief, die als doelsoort is aangewezen voor het Drents Friese Wold. In deze studie is verkend of de draagkracht van het resterende bos voor de Wespendief kan worden verhoogd, zodat de doelstelling van acht broedparen nog steeds kan worden behaald. Hiertoe is door middel van een zenderstudie en aanvullend literatuuronderzoek de habitatvoorkeur van Wespendieven onderzocht.

De nesten van Wespendieven in het Drents-Friese Wold werden opgespoord door observaties vanuit boomtoppen. Vervolgens werden vier Wespendieven (twee vrouwtjes en twee mannetjes) gevangen en voorzien van een UvA-bits GPS-datalogger. Dit leverde in totaal 15.113 bruikbare GPS posities op die werden onderverdeeld naar gedragscategorie, namelijk nestbezoek, slapen, vliegen en foerageren. Vervolgens werd met behulp van GIS-kaarten van het Drents-Friese Wold met informatie over bostype, boomsoort en leeftijdsklasse bepaald of de GPS-posities evenredig over de habitattypen verdeeld waren, of dat de Wespendieven voor bepaalde gedragingen een voorkeur hadden voor specifieke habitatkenmerken.

In recente jaren lijkt er al een proces gaande te zijn dat Wespendieven steeds vaker buiten het aaneengesloten bos gaan broeden en juist vaker in kleine bosjes en houtwallen. In het Drents-Friese Wold nestelen Wespendieven bijna uitsluitend in naaldbomen, vooral in Japanse Lariks, Grove Den en Fijnspar. Het belangrijkste criterium lijkt een dichte kruin te zijn, waardoor weinig zonlicht direct op het nest valt.

Wespendieven spenderen veruit het grootste deel van hun dag aan foerageren. In het eerste jaar van zenderen werd door de mannetjes opvallend meer gefoerageerd dan door de vrouwtjes, terwijl de vrouwtjes relatief meer tijd bij het nest doorbrachten. Foerageren gebeurde bij voorkeur op 1500-2000 m van het nest vandaan, bijna altijd in het bos en zelden op kapvlaktes. Ondanks dat Grove Den de meest beschikbare hoofdboomsoort was, foerageerden de Wespendieven relatief vaker in Japanse Lariks, Fijnspar, Douglas en inlandse Eik. Daarnaast hadden ze een voorkeur voor bos dat in de periode 1950-1980 was aangeplant. De Wespendieven foerageerden minder vaak in bosranden dan verwacht op basis van de beschikbaarheid.

Uit de literatuur blijkt dat Wespendieven een voorkeur hebben voor foerageren in bos met een gelaagde structuur. Vooral vroeg in het seizoen, wanneer er nog geen of weinig wespennesten zijn, zijn andere voedselbronnen belangrijk, zoals zangvogels (lijsters) en amfibieën. Een gelaagde bosstructuur biedt habitat voor zangvogels en natuurlijke successie (verloving) van naaldbossen kan bijdragen aan het creëren hiervan. Ook het creëren van vochtige boshabitat kan de voedselvoorziening van Wespendieven ten goede komen.

Wanneer we het veldonderzoek en literatuuronderzoek combineren, komen we tot de volgende concrete aanbevelingen voor een kwaliteitsimpuls van het habitat van de Wespendief in het Drents-Friese Wold:

  • Stimuleer de natuurlijke successie van grove dennen- naar eikenbos zonder deze te forceren;
  • Stimuleer de ontwikkeling van een structuurrijke ondergroei die geschikt is voor andere prooidieren dan wespen (zoals broedhabitat voor lijsterachtigen);
  • Zorg voor zoveel mogelijk rust in grote delen van het gebied zodat Wespendieven daar ongestoord kunnen foerageren;
  • Creëer waar mogelijk vochtig boshabitat voor amfibieën zoals kikkers, die vooral vroeg in het broedseizoen een belangrijke voedselbron vormen;
  • Compenseer het verlies van bos in voedselarme delen van het gebied met ontwikkeling van bos in (vochtiger) en voedselrijkere delen van het gebied, zoals bijvoorbeeld het dal van de Tilgrup in de Oude Willem.

Uitgever
Sovon Vogelonderzoek Nederland
Rapportnr
2020/08