RapportMonitoring van het voor vogels oogstbare voedselaanbod in de kombergingen van het Pinkegat en Zoutkamperlaag - rapportage tot en met monitoringjaar 2019

Omslag Monitoring van het voor vogels oogstbare voedselaanbod in de kombergingen van het Pinkegat en Zoutkamperlaag - rapportage tot en met monitoringjaar 2019

De gaswinning vanaf de locaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen (samen: MLV) kan effecten hebben op het Natura 2000 gebied Waddenzee. Uit voorzorg vindt de winning plaats volgens het ‘Hand aan de kraan’ principe. In dat kader vindt een uitgebreide monitoring plaats van biotische en abiotische parameters, om te controleren of gaswinning vanaf de bovengenoemde locaties geen meetbaar nadelig effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de speciale beschermingszone Waddenzee, waaronder een groot aantal vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.

In het monitoring programma voor de jaren 2014-2019 (NAM 2014) is gekozen voor een analysestrategie waarbij de op de wadplaten gemonitorde variabelen bodemdieren, bodemhoogte, sedimentatie en waterstanden worden geïntegreerd tot één variabele die zo goed mogelijk de instandhoudingsdoelen representeert (Auditcommissie 2014). Het is niet mogelijk de draagkracht voor de verschillende wadvogelsoorten direct te bepalen op basis van deze metingen, maar het is wel mogelijk om de metingen te combineren tot proxies voor draagkracht voor een groot aantal soorten wadvogels. Uiteindelijk konden proxies voor draagkracht worden ontwikkeld voor dertien goed onderzochte wadvogelsoorten: Bergeend, Pijlstaart, Scholekster, Kluut, Zilverplevier, Bontbekplevier, Kanoet, Drieteenstrandloper, Bonte Strandloper, Rosse Grutto, Wulp, Tureluur en Steenloper (Ens et al. 2015b; Ens et al. 2016; Ens et al. 2017a; Ens et al. 2018a).

Voor elk van de 13 onderzoeksoorten wordt het aantalsverloop in de kombergingen van Pinkegat/Zoutkamperlaag over de periode 1994/1995 – 2018/2019 gerapporteerd en vergeleken met het aantalsverloop in de rest van de Nederlandse Waddenzee, alsook met het aantalsverloop in de Duitse en Deense Waddenzee en met dat van de totale flyway-populaties van de betreffende soorten. Er zijn trends berekend voor de lange termijn (vanaf 1994) en voor de korte termijn (vanaf 2008).

Toepassing van het beslisschema op de resultaten t/m monitoringjaar 2019 leidt tot de volgende conclusies:

  1. Voor 24 onderzochte soort-seizoen combinaties zijn geen aanwijzingen voor een negatief effect van bodemdaling en voor 2 soort-seizoen combinaties kon geen betrouwbare conclusie worden getrokken.
  2. Voor 6 soort-seizoen combinaties (Pijlstaart, Zilverplevier en Bonte Strandloper in beide seizoenen) is dit gebaseerd op de ontwikkeling van de aantallen in Pinkegat-Zoutkamperlaag die duidelijk in positieve zin verschilt van de aantalsontwikkeling elders (overige delen Nederlandse Waddenzee, Duitse en Deense Waddenzee).
  3. Voor 14 soort-seizoen combinaties werd in eerder onderzoek geen gevalideerde proxy voor draagkracht gevonden, maar waren de proxies onderling sterk gecorreleerd en was er geen sprake van een negatieve ontwikkeling van de gezamenlijke trend in de proxy.
  4. Voor 4 soort-seizoen combinaties was er sprake van een gevalideerde proxy voor draagkracht die in alle gevallen geen negatieve trend vertoonde.
  5. Voor de Steenloper kon noch in de winter, noch in de zomer een betrouwbare conclusie worden getrokken, omdat (1) de trend informatie als onzeker werd beoordeeld, (2) er geen gevalideerde proxy voor draagkracht bestaat, (3) de proxies niet allemaal dezelfde trend vertoonden.

In 2019 is het monitoringprogramma opnieuw diepgravend geëvalueerd (Auditcommissie 2019). De auditcommissie concludeert dat de huidige signaleringsmonitoring functioneert, maar ziet ook ruimte voor verbetering van de vogelmonitoring. De aanbevelingen van de auditcommissie worden besproken en uitgewerkt in de discussie over de ecologische verklaringen van de waargenomen veranderingen.

Uitgever
Sovon Vogelonderzoek Nederland
Rapportnr
2020/25