RapportBasisanalyse effect van agrarisch natuur-beheer in Oost-Groningen 2017-2019

Download
Basisanalyse effect van agrarisch natuur-beheer in Oost-Groningen 2017-2019
Omslag Basisanalyse effect van agrarisch natuur-beheer in Oost-Groningen 2017-2019

In 2017-2019 zijn broedvogelinventarisaties uitgevoerd in percelen met en zonder agrarisch natuurbeheer in Oost-Groningen. In totaal ging het om 620 ha met- en 219 ha zonder beheer. Er werden twee types beheer onderscheiden: vogelakkers en kruidenrijke akkerranden. In elk voorjaar zijn aan ieder perceel drie bezoeken gebracht, waarbij langs de perceelrand werd gelopen en waar nodig insteken zijn gemaakt. Daarnaast is rond ieder perceel een buffer van 150 m meegeteld om een eventueel uitstralingseffect van de beheersmaatregel vast te stellen. Op perceelniveau is geanalyseerd of soortenrijkdom of –samenstelling en dichtheden van broedvogels verschilden tussen de beheertypes en de referentiegebieden. Daarnaast is gekeken of hier invloeden op gebiedsniveau of bodemtype doorheen speelden. Er is gekeken naar het complex van alle vogelsoorten, maar ook naar een groep van 24 geselecteerde doelsoorten. Indien talrijk genoeg voor analyse, zijn ook berekeningen uitgevoerd op soortniveau.

Er werden 112 soorten als mogelijke broedvogel vastgesteld, waarvan echter een deel niet werkelijk binnen de beheerseenheden zal hebben gebroed. Het algemene beeld dat ontstaat op basis van de analyses is dat er in de kruidenrijke akkers en vogelakkers gemiddeld meer vogels van doelsoorten aanwezig zijn dan in de referentiepakketten.  Met name op de vogelakkers werden relatief veel doelsoorten aangetroffen, terwijl de dichtheden aan vogels van doelsoorten in kruidenrijke akkers (akkerranden) gemiddeld hoger waren. De meeste doelsoorten werden aangetroffen binnen de grenzen van de beheereenheden en niet zozeer in de buffers, waarmee het uitstralende effect beperkt lijkt.

Een grotere beheereenheid huisvestte over het algemeen meer vogelsoorten en meer vogels, maar belangrijk is dat ook de dichtheid aan vogels in een beheereenheid groter was in grotere beheereenheden. Daarnaast werden er duidelijk meer (doel)soorten aangetroffen in beheereenheden op zand dan in beheereenheden op klei. Het gegeven dat dit voornamelijk geldt voor vogels in de buffer, geeft aan dat het waarschijnlijk een verschil is dat inherent is aan het landschap en niet zozeer te maken heeft met het beheer in de beheereenheden zelf. Onkruiddruk heeft over het algemeen weinig effect op het voorkomen van vogels.

Tenslotte stellen we voor om de lijst met doelsoorten voor toekomstige analyses aan te passen. Daarbij zouden we enkele soorten die afhankelijk zijn van bebouwing of opgaande begroeiing in de buffer willen verwijderen, omdat hun voorkomen vaak niet gerelateerd is aan de kwaliteit van het beheer- of referentieperceel in kwestie. Het gaat hier om Kerkuil, Torenvalk, Houtduif, Roek en Ringmus.  In plaats daarvan stellen we voor om Grasmus, Bosrietzanger, Roodborsttapuit en Blauwborst toe te voegen, omdat deze soorten broeden op de bodem of in kruidachtige vegetaties, kleine territoria hebben en daardoor goede indicatoren zijn voor biodiversiteit op perceelniveau.

Uitgever
Sovon Vogelonderzoek Nederland
Rapportnr
2021/22