RapportEen verkenning van habitat en biologie van Paapjes in Noordoost-Nederland 2020-2021

Omslag Een verkenning van habitat en biologie van Paapjes in Noordoost-Nederland 2020-2021

Het aantal broedende Paapjes neemt al decennia af in Nederland. Dit komt deels door bekende oorzaken zoals intensivering van de landbouw, maar deels ook door onbekende oorzaken. In de resterende Drentse bolwerken in hoogveen, open natte heide, natte beekdalen en lokaal in akkerranden vertoont het Paapje fluctuerende trends die niet goed begrepen worden.

In dit rapport beschrijven we de habitatkenmerken van gebieden waar nog wel, en niet of nauwelijks meer Paapjes broeden. In vier gebieden komen Paapjes (tot zeer recent) nog voor: Fochteloërveen (hoogveen), Wapserveld (natte heide), Vledder Aa (beekdalgrasland) en de Slokkert (onderdeel van de Tempelstukken, beekdalgrasland), in twee gebieden komt het Paapje niet tot nauwelijks voor: Bargerveen (hoogveen) en De Wieden (extensief agrarisch grasland). In 2020 zijn de vegetatiestructuur en aantallen potentiële uitzichtposten bepaald in deze gebieden en is het voedselaanbod bemonsterd met malaisevallen (behalve van het Wapserveld). In 2020 en 2021 is ook het nestsucces en het dieet van de nestjongen bepaald in het Fochteloërveen, Slokkert, Wapserveld en Bargerveen, en in 2021 zijn ook nestjongen gekleurringd.

Wat structuur betreft lijken er geen grote verschillen te zijn tussen gebieden waar wel of geen Paapjes meer zitten, maar wat aantal uitkijkposten betreft wel. Het grote aantal overjarige distels en fluitekruid zorgt voor een groot aantal zitposten in de beekdalgraslanden, meer dan in de andere gebieden. De grootste aantallen posten werden in de 2020-territoria geteld in de beekdalen en de kleinste in de onbezette plots. Dat kan wijzen op het belang van uitkijkposten bij de vestgingskeuze. In heidegebieden werden in 2020-territoria minder zitposten geteld dan in onbezette plots, echter het verschil is klein. De aantallen insecten die met de malaisevallen zijn gevangen variëren sterk tussen de gebieden, sterker dan binnen het seizoen. In de beekdalen werden veel meer insecten gevangen dan op de natte hei en in het hoogveen, maar tegelijkertijd zijn er geen aanwijzingen dat het broedsucces op de heide en hoogveen lager is dan in de beekdalen en er werd geen sterfte van nestjongen vastgesteld.

Gesommeerd zijn in 2020 en 2021 van 40 nesten legselgrootte en van 39 nesten nestsucces bepaald. De legselgrootte was gemiddeld 5.7 eieren en gemiddeld vlogen 2.7 jongen uit. Per succesvol nest vlogen gemiddeld 5.1 jongen uit. Het klassieke nestsucces voor alle drie de gebieden samen (Fochteloërveen, Slokkert, Wapserveld) was 54%. De mislukte nesten waren waarschijnlijk alle gepredeerd, omdat nesten veelal leeg waren voordat de jongen konden zijn uitgevlogen. Per nest per datum werden gemiddeld 263 ± 181 getelde prooien per nest gedetermineerd. In totaal werden prooien gevoerd uit 14 verschillende ordes. Met name volwassen kevers werden veel gevoerd in de terreinen, met terreinspecifieke verschillen. In 2021 zijn in totaal 80 nestjongen gekleurringd in alle vier de gebieden.

Op basis van onze eerste onderzoeksresultaten zijn knelpunten op de broedgronden nog niet onomstotelijk aan te tonen. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat de knelpunten voor het Paapje in recent verlaten gebieden gerelateerd zijn aan vegetatiestructuur, het aantal uitkijkposten incluis. Onduidelijk is echter of de aanwezige uitkijkposten allemaal even waardevol voor Paapjes zijn. Een punt van aandacht betreft de (vermoede) gevoeligheid van deze soort voor nestpredatie.

Ook in toekomstige jaren willen we dit onderzoek naar het Paapje voortzetten om mogelijke knelpunten op de broedgronden in Nederland beter te duiden, zodat eventuele beheermaatregelen hierop afgestemd kunnen worden.

Uitgever
Sovon Vogelonderzoek Nederland (Nijmegen)
Rapportnr
2022/39