KerninformatieA034 Lepelaar niet-broedvogel (Bouwsteen ten behoeve van het Strategisch Plan Natura 2000)

Deze bouwsteen richt zich op de Lepelaar in de hoedanigheid van niet-broedvogel. De grootste aantallen worden bereikt in de maanden juli-september wanneer Lepelaars met hun vliegvlugge jongen nog enige tijd in Nederland pleisteren. Ze verblijven dan met name in grote moerasgebieden en intergetijdegebieden in het Wadden- en Deltagebied, waar ze een deel van de rui doorbrengen en reserves opbouwen voor de trek naar de overwinteringsgebieden in Zuidwest-Europa en West-Afrika. In de trektijd worden onze eigen broedvogels aangevuld met Deense en Duitse broedvogels. Slechts een heel klein deel van de broedpopulatie, vooral juvenielen, blijft in Nederland om te overwinteren. Buiten de broedtijd concentreren Lepelaars zich in gebieden met ondiep water (10-30 cm), een gunstig voedselaanbod en veilige rustplaatsen (ondiep water, eilandjes, zandplaten). Geschikte voedselgebieden worden gekenmerkt door een vaste bodem, een matig dichte begroeiing en een hoge dichtheid aan prooidieren. Het dieet van de Lepelaar is zeer gevarieerd, maar bestaat voornamelijk uit vis en in zoute wateren wordt ook veel op garnalen en steurgarnalen gejaagd. In Nederland verblijft in de winter ca. 1% van de West-Europese flyway-populatie, die voorkomt van Noord-Denemarken tot Zuid-Spanje. In de doortrekperiode zijn de aantallen veel hoger, wanneer zo’n 30-40% van de flywaypopulatie ons land aandoet.