KerninformatieA183 Kleine Mantelmeeuw broedvogel (Bouwsteen ten behoeve van het Strategisch Plan Natura 2000)

Deze bouwsteen richt zich op de Kleine Mantelmeeuw in de hoedanigheid van broedvogel. Naast het voorkomen als broedvogel is de Kleine Mantelmeeuw doortrekker in groot aantal en wintervogel in klein aantal in Nederland. Het broedbiotoop van de Kleine Mantelmeeuw beperkt zich vrijwel geheel tot kustlocaties, al kunnen broedgevallen tot diep in het binnenland plaatsvinden. De nestplaats is gelegen in het open duin en op schorren/kwelders, industriegebieden, opspuitterreinen en eilandjes in afgesloten zeearmen, tegenwoordig ook op daken van gebouwen en sluizencomplexen. De soort broedt vaak samen met Zilvermeeuwen, maar bezet dan binnen de kolonie de meest grazige en vochtige delen. De kustbroeders foerageren op zee vaak achter vissersboten op visserijafval (platvis, kabeljauwachtigen en andere bodemvissen) en zelfstandig (zwemkrabben, haringachtigen, zandspiering, horsmakreel). Verder zoekt de Kleine Mantelmeeuw ook voedsel aan de kust in aanspoelzones, in het binnenland op gras- en bouwland en op waterzuiveringsinstallaties en vuilnisbelten. De soort foerageert tot op zeer grote afstand van de kolonie, doorgaans binnen een straal van 135 km van de kolonie, maar afstanden tot 200 km zijn ook bekend. Onze broedvogels overwinteren in de Atlantische kustgebieden van Frankrijk tot Marokko en in de westelijke Middellandse Zee. In Nederland broedt naar schatting 35-40% van de geschatte Europese broedpopulatie.