KerninformatieA200 Alk niet-broedvogel (Bouwsteen ten behoeve van het Strategisch Plan Natura 2000)

Deze bouwsteen richt zich op de Alk in de hoedanigheid van niet-broedvogel. Alken broeden in kolonies op rots- en klifkusten. Nederland maakt geen deel uit van het broedgebied. Na een kort broedseizoen aan land gaan de vogels met hun nog lang niet volgroeide jong de zee op en zwemmen ze van de kolonie weg. Ze blijven dichter bij de kolonies dan Zeekoeten. De jongen kunnen dan nog niet vliegen en de ouders, die bij hun jongen moeten blijven, ruien hun slagpennen in deze periode (de zomer). Er zijn weinig waarnemingen van niet-vliegvlugge jongen in Nederlandse wateren. De Alk is het gehele jaar op het Nederlands Continentaal Plat (NCP) aanwezig en is hier een schaarse zomergast tot vrij talrijke wintergast. Ten zuidwesten van de Doggersbank, de Oestergronden en ten zuiden van de Zeeuwse Banken komen hoge dichtheden voor. Ook de dichtheden in een smalle strook langs de Nederlandse kust zijn hoger dan gemiddeld. Veel meer dan de verwante Zeekoeten zijn Alken voedselspecialist en concentreren ze zich op kleinere visjes. Bij de jacht kunnen ze dieptes bereiken van ruim 100 m, maar meestal komen ze niet dieper dan 35 m. In de (Nederlandse) Noordzee bestaat het voedsel uit Sprot, Haring, zandspiering en Driedoornige Stekelbaars. Als voedselspecialisten zijn Alken vermoedelijk zeer gevoelig voor variaties in het vóórkomen van hun voedsel. Dit verklaart waarschijnlijk het soms erratische voorkomen en ook de massasterftes en afwijkend gedrag (schepen volgen) dat soms wordt geconstateerd. De Alken in Nederlandse wateren komen met name uit Ierland, van de west- en noordkusten van Groot-Brittannië en uit IJsland. De Noordwest-Europese populatie omvat ca. 1,6 miljoen vogels, waarvan ca. 15% in het late najaar en de winter in het Nederlandse Noordzeegebied verblijft.