KerninformatieA143 Kanoet niet-broedvogel (Bouwsteen)

Deze bouwsteen richt zich op de Kanoet in de hoedanigheid van niet-broedvogel. De overwinteringsgebieden van deze Arctische broedvogel van de voor Nederland relevante populaties bevinden zich langs de kusten van West-Europa, West- en Zuid-Afrika. De tijdens de doortrek in Nederland pleisterende en overwinterende vogels zijn verdeeld over twee ondersoorten en twee flyway-populaties. De ondersoort Calidris canutus canutus, ofwel de ‘Afrosiberische Kanoet’ benut ons land tijdens de trek tussen broedgebieden in Siberië en overwinteringsgebieden in West-Afrika. Tijdens de voorjaarstrek in mei pleistert deze populatie kort binnen onze landsgrenzen. De ondersoort Calidris canutus islandica ofwel de ‘Nearctische Kanoet’ broedt in Noord-Canada en Groenland en is van de nazomer tot in mei in ons land om te overwinteren. De Kanoet is in Nederland gebonden aan de zoutwatermilieus en het getijdenritme van de Waddenzee en de zoute Delta. Het foerageerbiotoop bestaat uit zandige of slikkige getijdenplaten. Omdat de soort is gespecialiseerd op het eten van kleine tweekleppigen is de Kanoet grotendeels gebonden aan getijdenplaten met grote dichtheden aan schelpdieren in de bovenste bodemlaag. Kanoeten gebruiken gemeenschappelijke hoogwatervluchtplaatsen en concentreren zich daarbij in grote groepen, vooral op onbewoonde kale zandplaten die bij hoog water droog blijven. In Nederland verblijft in de winter ongeveer 30% van de Nearctische Kanoeten. Het belang van Nederlandse getijdengebieden voor de Afrosiberische Kanoet is lastiger te bepalen, omdat die alleen kort in de doortrekperiode aanwezig is, als ook de Nearctische vogels aanwezig zijn. Bij een doortrekmaximum van 130.000 – 270.00o vogels is tijdens de doortrekpiek 20- 40% van het aantal vogels van beide flyway-populaties tezamen aanwezig in Nederland.