KerninformatieA157 Rosse Grutto niet-broedvogel (Bouwsteen)

Deze bouwsteen richt zich op de Rosse Grutto in de hoedanigheid van niet-broedvogel. Nederland is van belang voor twee flyway-populaties. De ondersoort taymyrensis broedt in West- en Centraal Siberië, overwintert in West-Afrika en doet Nederland aan tijdens de voor- en najaarstrek. De Rosse Grutto’s die in Nederland overwinteren behoren alle tot de ondersoort lapponica. Deze vogels broeden in noordelijk Fenno-Scandinavië en het aangrenzende Russische Kanin Schiereiland en overwinteren in West-Europa. Rosse Grutto’s zijn in ons land vrijwel uitsluitend in intergetijdengebieden te vinden, waar ze zowel zandige als slikkige wadplaten als voedselgebied benutten. Het menu omvat diverse wormensoorten zoals Wadpier, Zeeduizendpoot en Schelpkokerworm. In het voorjaar zijn ze langs de kust ook op graslanden met veel emelten aan te treffen. Bij vloed concentreren ze zich samen met andere steltlopersoorten op hoogwatervluchtplaatsen waaronder zandplaten en kwelders/schorren met een lage vegetatiebedekking. In de winter bestaan de aantallen in de Waddenzee voor ongeveer twee derde uit vrouwtjes, terwijl ze in de zoute Delta voor meer dan de helft uit mannen bestaan. Het aandeel vrouwen per overwinteringsgebied hangt samen met de hoeveelheid beschikbaar voedsel iets dieper in de bodem. Vrouwtjes kunnen daar dankzij hun langere snavels beter bij. In de piekperiode van de doortrek (mei) zijn ca. 130.000 tot 200.000 Rosse Grutto’s in Nederland aanwezig, behorende tot beide ondersoorten. In de winter zijn 61.000 – 76.000 vogels (L.l. lapponica) aanwezig, ofwel ruim 40% van de Noord-Europese/West-Europese flyway-populatie.