KerninformatieA175 Grote Jager niet-broedvogel_definitief (Bouwsteen)

Deze bouwsteen richt zich op de Grote Jager in de hoedanigheid van niet-broedvogel. Dit grootste en krachtigste lid van de jagers of roofmeeuwen broedt in kleine kolonies op rots- en klifkusten in het noordoosten van de Atlantische Oceaan, vooral in Schotland (waar ruim de helft van de wereldpopulatie broedt), op IJsland en de Faeröer. Kleine aantallen zijn te vinden op Spitsbergen en Jan Mayen, en langs de Noorse en Russische kusten. Na het broedseizoen trekt een groot deel van de populatie in het najaar naar de Zuidwest-Europese en Noordwest-Afrikaanse overwinteringsgebieden op zee, deels via de Nederlandse wateren. Sommige vogels bereiken in de winter het Caribisch gebied, de Braziliaanse kust of Newfoundland. In Nederland is de Grote Jager een doortrekker of overwinteraar van de open zee, maar kustwateren worden niet gemeden. Deze voedselgeneralist heeft de gewoonte om vis af te pakken van andere zeevogels door deze net zo lang te achtervolgen tot ze hun prooi loslaten of de vis uitbraken (kleptoparasitisme). Ze prederen echter ook op zeevogels, en in het broedseizoen ook op eieren en knaagdieren. In najaar en winter zijn ze vaak te vinden bij vistrawlers waar ze profiteren van ondermaatste vis die overboord wordt gegooid (discards). Met name op het Nederlands Continentaal Plat (NCP) komen ze in de trektijd wijd verspreid voor. Vanaf eind juli nemen de aantallen snel toe om in augustus/september te pieken. Later in het najaar nemen de aantallen af en verschuift het zwaartepunt van de verspreiding naar het zuiden. De gehele wereldpopulatie van de soort broedt in Noord-Europa en wordt geschat op 16.300-17.200 broedparen, overeenkomend met maximaal ca. 48.000 individuen (inclusief niet broeders). In Nederland (inclusief NCP) verblijft in de winter minder dan 1% van de wereldpopulatie. Dit percentage kan in de doortrekperiode oplopen tot 20%.